Nederlandse samenvatting

Betekenis en gebruik van ideofonen in het Siwu

Dit proefschrift is een studie naar de betekenis en het gebruik van ideofonen in het Siwu (spreek uit: “Siwoe”). Het maakt gebruik van inzichten uit de taalkunde, semiotiek, semantische typologie, conversatieanalyse en de etnografie van het spreken om een bijdrage te leveren aan een beter begrip van ideofonen: klankschilderende woorden die wereldwijd in veel talen voorkomen maar die in de moderne taalkunde relatief onderbelicht gebleven zijn. Voorbeelden van Siwu ideofonen en de zintuiglijke waarnemingen die ze verbeelden zijn dèkpèrèèè ‘fijngemalen’, worawora ‘gevlekt patroon’, saaa ‘fris gevoel in de mond (zoals gember of pepermunt)’, kpatàà ‘plotselinge verschijning’, gbogborogbo ‘stevig’ en hiiii ‘ervaring van oorsuizen’. De opvallende vorm van deze woorden, hun beeldrijke betekenissen en de rol die ze spelen in alledaags taalgebruik zijn onderwerp van onderzoek in dit proefschrift.

Hoofdstuk 1 is een algemene inleiding waarin het doel en de relevantie van het onderzoek geformuleerd worden. Ideofonen zijn niet alleen van belang als onderbelicht taalkundig fenomeen, maar ook omdat ze inzicht geven in hoe zintuiglijke waarneming uitgedrukt kan worden in taal; hoe spraak niet alleen gebruikt kan worden om te beschrijven maar ook om te verbeelden; hoe mensen taal kunnen gebruiken om zaken als ervaring, bewijslast, en recht van spreken te regelen; hoe nieuwe woorden gevormd worden; en hoe woord en gebaar zich tot elkaar verhouden. In de woorden van Ɔɖimɛ, één van mijn informanten: “Zonder ideofonen is spraak buàà [smakeloos]. Het moet gepeperd zijn.” Dit hoofdstuk geeft ook informatie over het veldonderzoek en de gegevensverzameling. De gebruikte methoden zijn veelvoudig: van diepgaande taalkundige analyse tot meer psychologische sorteer- en elicitatietaken en van corpusonderzoek in een grote verzameling alledaagse gesprekken tot de documentatie van speciale genres zoals klaagzangen.

Deel I: Ideofonen

Deel I introduceert ideofonen en geeft een overzicht van eerder onderzoek. Hoofdstuk 2 definieert ideofonen als “opvallende woorden die zintuiglijke waarnemingen verbeelden.” De verschillende onderdelen van de definitie worden verderop in het proefschrift uitgewerkt. Het punt dat met name belicht wordt in dit hoofdstuk is dat ideofonen verbeelden in plaats van beschrijven (veelgebruikte termen hiervoor zijn “depiction” versus “description”). Het is de verbeeldende aard van ideofonen die mensen uitnodigt om ze te behandelen als een voorstelling of vertoning van een zintuiglijke waarneming, en die ten grondslag ligt aan de manieren waarop ze gebruikt worden in zowel gewone gesprekken als in speciale genres. Dit verklaart meteen waarom ideofonen zo anders klinken dan gewone woorden (waarom ze “opvallend” zijn): om aan te geven dat ze anders opgevat moeten worden, niet als gewone woorden waarin klank en betekenis zich goeddeels arbitrair tot elkaar verhouden, maar als verbeeldingen waarin met klank geschilderd wordt. Hoofdstuk 3 plaatst het proefschrift in het bredere kader van de geschiedenis van het onderzoek naar ideofonen, een geschiedenis die voor de moderne taalkunde slechts anderhalve eeuw geleden begon met de eerste beschrijvingen van ideofoonsystemen in West-Afrikaanse talen.

Deel II: Siwu

Deel II introduceert de taal waar het veldonderzoek voor dit proefschrift zich op gericht heeft: het Siwu, gesproken in de bergen ten oosten van Ghana’s Voltameer. Hoofdstuk 4 verschaft een etnografische schets van de sprekers van het Siwu, beschrijft de geografische en taalkundige context, en geeft een historisch overzicht van de publicaties over de taal en cultuur sinds de eerste vermelding van het Siwu minder dan 150 jaar geleden. Hoofdstuk 5 biedt een beknopt overzicht van de grammatica van het Siwu. Dit is een bijdrage aan de documentatie van deze nog goeddeels onbeschreven taal, maar dient ook twee specifiekere doeleinden: allereerst om de lezer in staat te stellen de voorbeelden verderop in het proefschrift zelf te kunnen beoordelen, en ten tweede om de plaats te schetsen die ideofonen innemen in de bredere ecologie van taalstructuren in het Siwu.

Hoofdstuk 6 is een gedetailleerde beschrijving van de formele eigenschappen van ideofonen in het Siwu. Het laat zien dat factoren zoals fonotactiek (de manier waarop klanken woorden vormen), woordlengte, speciale woordvormen, en expressieve morfologie (verdubbeling en verlenging) allemaal bijdragen aan het herkenbaar maken van ideofonen als opvallende en daarmee verbeeldende woorden. Dit hoofdstuk laat ook de eerste toepassing van het corpus van gesproken Siwu zien. Uit het corpus blijkt dat er een omgekeerde relatie is tussen de mate waarin ideofonen geïntegreerd zijn in de morfosyntaxis van de zin en de mate waarin ze als verbeelding gemarkeerd worden. Meestal zijn ideofonen minimaal geïntegreerd in de zin en maximaal verbeeldend; maar hoe meer ze geïntegreerd zijn, hoe minder expressief ze klinken en hoe minder verbeeldend ze gebruikt worden. Die integratie komt relatief vaker voor bij veelgebruikte ideofonen. Zo brengt het corpus aan het licht hoe ideofonen bij veel gebruik langzaam kunnen afslijten tot gewone woorden. Tenslotte gaat het hoofdstuk in op de relaties tussen ideofonen en andere woordklassen, met speciale nadruk op het onderscheid tussen tussenwerpsels en ideofonen, twee woordklassen die vaak ten onrechte verward worden.

Deel III: Betekenis

De vier hoofdstukken in Deel III onderzoeken de betekenis van ideofonen. Hoofdstuk 7 beschrijft drie verschillende semiotische verbanden tussen vorm en betekenis (drie soorten klanksymboliek) die we aantreffen in ideofonen. Het laat ook het belang zien van de eigenlijke uitvoering van de ideofoon: pas in het echte gebruik ervaren we ten volle de verschillende manieren waarop spraak zintuiglijke waarneming kan verbeelden. Tegelijk relativeert het hoofdstuk ook het belang van klanksymboliek door te laten zien dat wat er allereerst toe doet niet per se gelijkenis is, maar de verbeeldende aard van ideofonen. Een analogie met artistieke verbeeldingen maakt dit duidelijk. Een artistieke verbeelding van de structuur van een atoom of van de oerknal vertoont geen gelijkenis met iets dat voor ons waarneembaar is, maar is als verbeelding toch effectiever dan een beschrijving. Zo bezien zijn ideofonen artistieke verbeeldingen van zintuiglijke waarnemingen die moeilijk in gewone woorden te vangen zijn.

Hoofdstuk 8 brengt verslag uit van een aantal elicitatietaken op het gebied van verschillende zintuigen: textuur, smaak, kleur, vorm, geluid, en geur. Dit hoofdstuk laat zien dat zulke taken goed bruikbaar zijn in de studie van ideofonen, en dat ideofonen één van de belangrijkste manieren vormen om in het Siwu over perceptie te praten, vooral op het gebied van textuur, smaak, en vorm. Het gebruik van dezelfde elicitatietaken met veertien verschillende sprekers geeft inzicht in de opmerkelijk gedetailleerde betekenissen die ideofonen hebben en biedt aanknopingspunten voor verder lexicaal-semantisch onderzoek. Een voorbeeld daarvan is te vinden in het smaak-domein, waar de ideofoon nyɛ̃kɛ̃nyɛ̃kɛ̃ specifiek blijkt te verwijzen naar de extreem zoete smaak van de vruchten van twee alleen in dit deel van West-Afrika voorkomende subtropische planten, bekend in de levensmiddelenindustrie als inspiratie voor kunstmatige zoetstoffen. Ideofonen kunnen dus gebruikt worden om heel specifieke smaaksensaties weer te geven.

Hoofdstuk 9 gaat dieper in op beweringen dat de betekenissen van ideofonen ongrijpbaar en variabel zijn. Als we sprekers van het Siwu de betekenis van ideofonen laten omschrijven wordt duidelijk dat ze dat heel consistent doen, en dat ze allemaal dezelfde technieken gebruiken. Drie van die technieken worden in meer detail besproken: het beschrijven van situaties, het gebruik van gebaren, en het parafraseren met behulp van andere woorden, vaak ook ideofonen. De eerste techniek geeft inzicht in de culturele achtergrondkennis die van belang is voor een goed begrip van ideofonen. Een nauwlettende studie van de tweede techniek —gebaren— in de verklaringen laat zien dat gebaren soms beter dan gewone woorden uitdrukking kunnen geven aan de beeldrijke betekenissen van ideofonen. De derde techniek, het gebruik van synoniemen en antoniemen, werpt licht op de relaties die kunnen bestaan tussen ideofonen. Uit de verklaringen wordt duidelijk dat ideofonen zich niet hierarchisch tot elkaar verhouden, maar meer in termen van gradaties in verwantschap en verschil in betekenis.

Hoofdstuk 10 bestudeert de onderlinge samenhang van ideofonen aan de hand van een sorteertaak, om uit te vinden hoe sprekers van het Siwu zelf ideofonen groeperen. Dit is een belangrijke verbetering ten opzichte van eerdere classificaties van ideofonen, die altijd uitgingen van de intuïtie van de onderzoeker, meestal een buitenstaander. De resultaten, geanalyseerd met statistische technieken als multi-dimensional scaling (MDS) en een clusteranalyse, tonen de zintuiglijke aard van ideofonen duidelijk aan: Siwu-sprekers groeperen ideofonen aan de hand van zintuiglijke begrippen zoals ‘mondgevoel’, ‘reflectie’, ‘kneedbaarheid’, en ‘textuur’. Verklaringen van de sprekers naderhand laten zien dat de betekenisverwantschap tussen de ideofonen ook in woorden uitgedrukt kan worden, wat ons inzicht verschaft in hoe zintuiglijke ervaring geconceptualiseerd wordt in het Siwu.

Deel IV: Gebruik

De vier hoofdstukken in Deel IV onderzoeken het gebruik van ideofonen. Hoofdstuk 11 is de eerste studie ooit van ideofonen in een verzameling video-opnames van informele, natuurlijke gesprekken. Met behulp van de methoden van de conversatieanalyse laat dit hoofdstuk zien dat ideofonen in sommige contexten gebruikt worden om de eigen waarneming (en daarmee het recht van spreken) te benadrukken, en in andere juist om samen ervaringen te delen. Om dit te verklaren komen de resultaten van eerdere hoofdstukken goed van pas: wat eraan ten grondslag ligt is de verbeeldende aard van ideofonen (het feit dat ze vertelde gebeurtenissen tot leven brengen) samen met hun zintuiglijke semantiek (het feit dat hun betekenissen sterk samenhangen met zintuiglijke waarneming).

Een belangrijke bijdrage van dit hoofdstuk ligt in het verbreden van de horizon van het ideofonenonderzoek. Waar voorheen vooral gewerkt werd met voorbeeldzinnen en geschreven verhalen, is hier de keuze gemaakt om te kijken naar het meest veelvoorkomende gebruik van taal: informele alledaagse gesprekken. Deze bredere empirische basis maakt het mogelijk om eerdere voorstellen te beoordelen en te verbeteren. Zo blijkt dat ideofonen soms inderdaad dienen om verhalen levendiger te maken (een bestaand voorstel), maar dat ze bijvoorbeeld ook gebruikt worden in een impliciete schermutseling over wie er recht van spreken heeft (een nog niet eerder beschreven functie). Het hoofdstuk laat zien dat het lonend is om alledaagse spreektaal te onderzoeken, niet alleen omdat daarin een wereld aan ordelijke feiten te vinden is, maar ook als aanvulling op andere methoden: immers, elke manier van kijken heeft zijn blinde vlekken.

Hoofdstuk 12 kijkt naar ideofonen in twee heel verschillende genres: begroetingen en klaagzangen. Hoewel elk van deze genres zijn eigenheden heeft, is het gebruik van ideofonen in beide uiteindelijk terug te voeren op de functies van ideofonen die aan het licht gekomen zijn in het vorige hoofdstuk. Door een analyse van poëtische klaagzangen te combineren met gegevens uit alledaags taalgebruik verheldert dit hoofdstuk bovendien de relatie tussen woordkunst en het alledaagse. Ideofonen, als verbeeldende en dus poëtische woorden, zijn hierbij een belangrijke verbindende factor.

Hoofdstuk 13 laat nieuw licht schijnen op een oude controverse: de vraag of ideofonen spontaan gevormd kunnen worden door sprekers. Eerdere onderzoekers hebben dit beweerd op grond van anekdotisch bewijs; door anderen is dit weer hevig betwist. Het corpus van gesproken Siwu biedt de mogelijkheid om deze beweringen empirisch te onderzoeken. Het laat zien dat sprekers meestal bestaande ideofonen gebruiken, maar dat ze incidenteel nieuwe vormen creëren. Omdat deze gevallen op video vastgelegd zijn, is het mogelijk om te onderzoeken hoe dit proces werkt. De typische opvallendheid van het ideofonisch gebruik van spraak speelt hierbij een belangrijke rol: zo worden de nieuwe vormen gemarkeerd als spontane verbeeldingen. Het hoofdstuk bespreekt de implicaties hiervan voor ons denken over creativiteit en taal.

Hoofdstuk 14 onderzoekt het verband tussen ideofonen en gebaren in alledaagse gesprekken. Het toont aan dat dit verband numeriek minder sterk is dan gedacht, maar tegelijkertijd dat er een speciale relatie is tussen ideofonen en één bepaald soort gebaren: depictieve of verbeeldende gebaren. Ideofonen en deze gebaren blijken vaak gesynchroniseerd te zijn. De verklaring hiervoor ligt in de verbeeldende aard van beide. Door eerdere claims empirisch te onderzoeken verheldert dit hoofdstuk de relatie tussen visuele en verbale aspecten van taal.

Deel V: Conclusies

Hoofdstuk 15 besluit het proefschrift. Een algemeen methodologisch punt is dat dit proefschrift wil bijdragen aan het in de juiste context plaatsen van de studie van taal. Te lang heeft de taalkunde zich gericht op de analyse van geïsoleerde voorbeeldzinnen en monologen. Omdat ideofonen moeilijk op traditionele wijze bestudeerd kunnen worden is methodologische veelzijdigheid geboden; en dus nemen nieuwe elicitatiemethoden, analyse van video-opnames van alledaagse gesprekken, en aandacht voor zowel woord als gebaar een belangrijke plaats in in dit proefschrift.

De perspectiefverschuiving die dit met zich meebrengt —van taal bestudeerd in een geïdealiseerd individu naar taal bestudeerd in de interactie van mens tot mens, en van taal als vehikel voor de gedecontextualiseerde overdracht van ideeën naar taal als middel voor het onderhouden van sociale relaties— is van fundamenteel belang, niet slechts om een beter zicht te krijgen op ideofonen, maar voor een completer begrip van de werking en betekenis van taal in het algemeen.

Het verbeeldend gebruik van spraak is waarschijnlijk in alle talen belangrijk. Wat typologisch significant is aan ideofonische talen als het Siwu is niet zozeer dat depictie voorkomt, maar dat een belangrijk deel van het lexicon erin gespecialiseerd is. Deze mogelijkheid is vaak over het hoofd gezien in de op Westerse leest geschoeide taalkunde, omdat verbeeldende woorden slechts een klein deel uitmaken van de woordenschat van Indo-Europese talen. De gedetailleerde beschrijving van de betekenis en het gebruik van ideofonen in een taal als het Siwu is daarom van belang voor ons begrip van hoe talen —hybride producten van biologische en culturele evolutie— zich kunnen ontwikkelen.

De bevindingen van dit proefschrift leveren een aantal vruchtbare richtingen op voor toekomstig onderzoek. Er is nog weinig bekend over de typologie van ideofoonsystemen. Een concreet voorstel is gedaan in hoofdstuk 7, namelijk dat ideofoonsystemen varieren van simpel en concreet (als in onomatopeeën, die alleen geluid of geluid samen met beweging verbeelden) tot meer abstract (als in ideofonen die innerlijke ervaringen of mentale toestanden uitdrukken), en dat de meer abstracte ideofonen niet zullen voorkomen zonder de concrete kern. Zo vinden we talen met alleen of vooral onomatopeeën (zoals het Engels), en talen die zowel onomatopeeën als meer abstracte ideofonen hebben (zoals het Siwu of het Japans), maar geen talen met alleen maar abstracte ideofonen. Deze hypothese behoeft toetsing in meer talen.

Een gerelateerde kwestie is de typologie van betekenisdomeinen in ideofonen. Tot dusver heeft de semantische classificatie van ideofonen vooral plaatsgevonden op grond van de intuïtie van de onderzoeker, wat vergelijkend onderzoek nagenoeg onmogelijk maakt. De methoden gebruikt in dit proefschrift (met name de elicitatietaken in hoofdstuk 8 en de sorteertaak in hoofdstuk 10) maken het mogelijk om rigoreus typologisch onderzoek te doen. Ook vergelijkend onderzoek naar het gebruik van ideofonen staat nog in de kinderschoenen. In dit proefschrift is een begin gemaakt met het empirisch onderzoek naar het gebruik van ideofonen in alledaagse gesproken taal. Zoals voor alle wetenschappelijk werk geldt ook hiervoor dat meer gegevens, betere methoden, en toepassing van de methoden in andere talen ongetwijfeld veel nieuws zullen opleveren. In dit opzicht vormt de studie van ideofonen in gesproken taal een uitdagend en lonend nieuw onderzoeksgebied.

Een ander onderzoeksgebied waarin voortgang kan worden geboekt is de neurowetenschappelijke studie van ideofonen. Het fundamentele onderscheid tussen verbeeldend en beschrijvend gebruik van taal is reden om aan te nemen dat er ook verschillen bestaan in taalverwerking tussen ideofonen en gewone woorden. Lichte verschillen in neurale en musculaire activiteit zijn al aangetoond tussen bijvoeglijk naamwoorden en werkwoorden in hetzelfde betekenisveld; grotere activatie voor werkwoorden lijkt verbonden met belichaamde (‘embodied’) betekenisstructuren (Foroni & Semin 2009). Ideofonen zijn tot dusver niet op deze wijze onderzocht omdat er te weinig bekend was over de aard van hun betekenissen. Dit proefschrift levert een belangrijke bijdrage in de vorm van taalkundig en gedragswetenschappelijk bewijs voor het nauwe verband tussen ideofonen en belichaamde perceptuele beelden.

Tot slot is er het verband tussen woordkunst en alledaagse taal. Die twee worden vaak los van elkaar bestudeerd, alsof woordkunst thuishoort in een vitrine en alledaags taalgebruik juist te gewoontjes is om wetenschappelijk te onderzoeken. De studie van ideofonen laat echter zien dat ze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Wanneer woordkunst losgezongen wordt van het alledaagse raakt het cruciale verband tussen de twee uit het zicht: het feit dat allerlei technieken die vaak als literair beschreven worden —zoals esthetische betrokkenheid, verbeelding, foregrounding, multimodaliteit— uiteindelijk hun oorsprong hebben in het esthetisch potentieel van alledaags taalgebruik.

Ideofonen zijn nu eens gereduceerd tot speelgoed, dan weer verheven tot poëzie. Beide uitersten zien over het hoofd hoe fundamenteel alledaagse interactie is in het opbouwen van onze sociale wereld met talige middelen. Het onderzoek beschreven in dit proefschrift geeft invulling aan de woorden van de antropoloog Evans-Pritchard (1962), die ideofonen karakteriseerde als “dichtkunst in gewone taal”. Door heel het proefschrift heen hebben we gezien hoe het alledaagse en het esthetische met elkaar verweven zijn. Met zowel dichtkunst als gewone taal in het vizier heeft de studie van ideofonen een veelbelovende toekomst.